
Mark Brusse assembleert kunst en leven
Multidisciplinair kunstenaar Mark Brusse werd afgelopen najaar onderscheiden met een ridderorde in de Franse Orde van Kunst en Letteren. Zijn werken zijn opgenomen in de collectie van Centre Pompidou en zijn sculpturen prijken op alle continenten. Al zestig jaar timmert de kunstenaar wereldwijd stevig aan de weg, maar in Nederland is hij ondanks een mooie start met een expositie in het Stedelijk in 1968, nog altijd relatief onbekend. Ik zoek hem op in zijn atelier in Parijs.
Met een glimlach van oor tot oor opent Mark Brusse (1937) de deur van zijn atelier in het 11e arrondissement. Hij woont sinds de jaren zestig in de Franse hoofdstad waar hij ooit via een beurs terecht kwam. Brusse groeide op in Schoorl en Nijmegen en is een telg van de bekende journalisten- en acteursfamilie. Net afgestudeerd aan de Academie in Arnhem in de lichting met Klaas Gubbels, die nog altijd een goede vriend is, proefde hij zijn geluk in Parijs. Hij leefde in grote armoede, bracht zelfs een paar dagen in de cel door na het stelen van een fles melk, en maakte, beïnvloed door het Nouveau Réalisme, zijn eerste assemblages met gevonden materialen – iets wat hij nog altijd doet. Brusse: ‘In mijn huis aan zee in Bretagne werk ik met partijen resthout, daar heb ik de ruimte en kan ik meer stof maken. Ook ligt daar van alles wat ik onbewust verzameld heb op bijvoorbeeld brocantes. In mijn atelier hier in Parijs schilder ik vooral.’
Brusse is altijd enorm productief geweest; zijn atelier staat vol met zijn werk: rijen doeken in het gelid, stellagekasten vol keramiek en kleinere sculpturen vullen de planken en staan op de grond. Hij heeft nog een ander depot voor de grotere werken. Op een dag een paar jaar geleden kwam de toenmalige directeur van Centre Pompidou, Bernard Blistène, in zijn atelier kijken en kocht werk aan; inmiddels telt de museumcollectie ruim dertig Brusse’s. Op zaal hangt permanent het drie meterlange houten Clôture (1961). Ook het Stedelijk heeft zijn werk in de collectie, maar verder is het relatief stil in Nederland – of je moet de ambassades meetellen die wereldwijd zijn werken tonen. En er is I meet you (1993) het zes meterhoge meetingpoint in Terminal West op Schiphol met twee uit de kluiten gewassen rood marmeren klompen. ‘Dat zou een ‘Nederlandse’ kunstenaar niet gedurfd hebben’, lacht Brusse.
Intuïtie
Brusse is niet alleen een beeldend-, maar ook een levenskunstenaar en werkt over de hele wereld. Zijn credo is: ‘Geluk ligt op straat; je moet er alleen niet overheen stappen.’ Toen hij als jongeling in Parijs net uit de startblokken was en een contract met een galerie kreeg, greep hij toch de kans om in de plaats van Cees Nooteboom met een tweejarige beurs naar New York te gaan. Op vaak gestelde vragen naar zijn avonturen in het befaamde Chelsea Hotel en ontmoetingen met mensen als Andy Warhol reageert hij nog altijd met Hollandse nuchterheid: ‘Alles was toen veel laagdrempeliger, contacten verliepen makkelijk in die tijd, er waren veel feesten in de lofts en in Max’s Kansas City.’ Zijn besluit te gaan was een goede keuze: ‘In New York is mijn werk met sprongen vooruitgegaan en mijn manier van werken is meer open geworden. Je hebt daar geen ballast, trekt je nergens iets van aan, luistert naar je intuïtie. Er is geen schoenmaker-blijf-bij-je-leest mentaliteit, maar een cross-over van disciplines.’
Brusse ervaart soms dat mensen zijn uiteenlopende multidisciplinaire werk lastig vinden om in een hokje te stoppen. Bij zijn solotentoonstellingen in Museum Valkhof (2019) en Beelden aan Zee (2021) leverde het overzicht wel degelijk een rode draad op, vertelt de kunstenaar: ‘Men zei: je kunt zien dat het een Brusse is, er zit klaarblijkelijk iets achter dat het als zodanig herkenbaar maakt.’
Inspiratiebronnen
Wonderlijk dat Brusse’s sculpturale buitenwerk in zijn geboorteland op een hand is te tellen, want als ik door het mapje blader met de monumentale sculpturen in de buitenlucht die Brusse op uitnodiging over de hele wereld maakte, zouden die in de beeldentuin van bijvoorbeeld een Kröller-Müller niet misstaan. Het begon met een twaalf meter hoge sculptuur voor het Olympisch park in Seoul (Dogs own world, 1987), daar kwamen veel vervolgopdrachten uit voort. Brusse verbleef in de jaren tachtig langere tijd in Zuid-Korea en Japan en werkte samen met lokale kunstenaars en ambachtslieden. ‘Ook als je elkaars taal niet spreekt, zoals in Korea blijk je toch samen te kunnen communiceren en creëren.’ Daar maakte hij zijn eerste bronzen sculpturen en ontdekte naast de assemblage ook het schilderen op grote stevige vellen Hanji papier; later schilderde hij op speciaal voor hem geprepareerd linnen dat dezelfde eigenschap heeft.
De kunstenaar heeft tijdens zijn lange loopbaan veel inspiratiebronnen gehad en nog regelmatig klinken oude leermeesters in zijn hoofd. ‘Druk die meid er nou eens uit met dat krijtje!’, een aansporing van Hendrik Valk die hij zich herinnert van het modeltekenen op de academie. Brusse: ‘Als ik aan het werk ben, klinken stemmen van anderen ook weleens door: ‘Wat zou Klaas Gubbels ervan denken of Pierre Restany?’ En John Cage blijft altijd een belangrijke inspiratiebron voor Brusse. De kunstenaar maakte in Berlijn een performance (Cage Object, 1971) waarbij hij de muziek van Cage uitdrukte in gewicht in grammen door een zandloper met marmerpoeder te laten lopen wanneer er gespeeld werd. Brusse: ‘In het werk van Cage zijn tijd en stilte kardinaal. Hij was dan ook duidelijk gelukkig met het idee van de zandloper.’
Brusse is blijven luisteren naar zijn intuïtie: ‘De schok van de herkenning die ik had in Japan en Zuid-Korea, maar ook toen ik voodoowerken zag in Benin waar ik werkte, vind ik ontzettend fijn, dat geeft mij het idee dat ik op de goede weg ben. Dan denk ik: Mark je hebt niks uitgevonden, het heeft altijd bestaan. Het geeft mij kracht als ik het gevoel heb dat ik ben opgenomen in iets universeels. Andersom geldt die herkenning van mijn werk ook, in die landen wordt het verstaan, ben ik zelfs sjamaan genoemd.’
Brusse gaat nog elke dag naar zijn atelier. Zeker nu hij bekomen is van een periode van kankerbehandelingen, is hij gretig om weer aan de slag te gaan. Met verheugde blik toont hij de grote rol speciaal linnen die al klaarligt op de werktafel: ‘Het is voor twee triptieken in een Japans restaurant in Milaan waar regelmatig kunstenaars gevraagd worden voor grote werken op de muren. Ik heb in mijn hoofd hoe het gaat worden, maar ik praat nooit over een idee totdat het klaar is. Net als mijn vader M.J. Brusse de schrijver van onder andere Boefje, die zei: Als ik het jou vertel, hoef ik het niet meer te schrijven.’